- Balts(-periode): soort-specifiek gedrag dat bij onderlinge communicatie een signaalfunctie heeft. Zowel zichtbare als vocale balts komt voor, maar doorgaans wordt 'balts' gebruikt voor de zichtbare vormen, terwijl de vocale balts 'zang' genoemd wordt. Het zichtbare gedrag bestaat uit een reeks houdingen en gedragingen die afwijkend zijn van meer alledaagse handelingen, zoals nestbouw of verenpoetsen, maar veelal sterk overdreven uitgevoerd. Deze handelingen zijn in de loop van de evolutie aangepast (geritualiseerd) aan de nieuwe betekenis en zijn stereotiep geworden. Balts wordt vaak uitgevoerd als zich een combinatie van conflicterende situaties voordoet; zo wordt bijvoorbeeld dreiggedrag veroorzaakt door een neiging tot aanvallen zowel als vluchten. Dit gedrag wordt ambivalentie genoemd. Baltsgedrag kan in de volgende categorieën worden ingedeeld: 1) dreigen, 2) onderdanig gedrag (om agressief gedrag van het andere, dominante individu te onderdrukken), 3) bedelen, 4) seksueel gedrag, 5) groeten en nestaflossing, 6) sociaal gedrag (bijvoorbeeld als een individu zich bij een groep aansluit) en 7) anti-predatorgedrag.
- Cloaca: ruimte die door zowel spijsverteringsstelsel als urogenitaal stelsel gebruikt wordt en waar beiden uitmonden in de buitenwereld.
- Cocopeat: bestaat uit gecomposteerde kokosvezels. Het wordt gebruikt als bodemverbeteraar. Dit organisch materiaal kan zeer veel water opnemen.
- I.E.: internationale eenheid
- endoscopie: bij een endoscopisch onderzoek brengen ze het dier onder volledige narcose. Wanneer het dier eenmaal in slaap is, wordt er aan de zijkant een klein sneetje gemaakt. Met een zeer lichte camera gaat men dan naar binnen om te controleren of er eierstokken aanwezig zijn.
- Geslachtsdimorfisme = seksuele dimorfie: het verschil in uiterlijk tussen mannetjes en vrouwtjes bij dezelfde diersoort. Vb: grootte, kleur,...
- Nominaat: nominaat of nominaal wil zeggen dat dit de soort is die het eerst werd beschreven in de geschiedenis. Dit betreft een verzameling van individuen die er min of meer allemaal hetzelfde uitzien. (=gemeenschappelijke ruimte die voortplantings- en afscheidingsstelsel bevat).appelijke ruimte die voortplantings- en afscheidingsstelsel bevat).
- Nominale ondersoort: wanneer een ondersoort, de zogenaamde nominale ondersoort is, dan betekent dit dat het dezelfde naam draagt als de overkoepelende soort. Een voorbeeld hiervan is de soort: Python molurus en zijn ondersoort de Python molurus molurus.
- Omnivoor: alleseter, dier dat zowel plantaardig als dierlijke voedsel eet.
- Ongeslachtelijke voortplanting: voortplanting waarvoor geen mannelijke en vrouwelijke geslachtsorganen nodig zijn. De vermenigvuldiging van eencellige organismen door deling (mitose) en de vorming van sporen in sommige planten zijn voorbeelden van ongeslachtelijke voortplanting.
- Semi-arboreaal: het vaak verkiezen van bomen tegenover op de grond leven.
- Solitair: het dier leeft niet in gezelschap van soortgenoten.
- Sondering: sonderen of poppen is het bepalen van het geslacht van dieren die inwendige geslachtsorganen bezitten. Hierbij wordt een sonde in de cloaca gestoken waarbij de diepte wordt bepaald. De cloacadiepte van mannetjes is in de regel groter dan bij de vrouwtjes. Sonderen is nodig bij soorten die geen geslachtsdimorfisme hebben, waardoor de geslachten moeilijk te onderscheiden zijn. Het uitvoeren van een sondering moet met de grootst mogelijke zorgvuldigheid worden uitgevoerd. De inwendige geslachtsorganen zijn niet voorzien van een beschermende huid en rakken gemakkelijk beschadigd.
- Thermoregulatie: regelen van de lichaamstemperatuur. Reptielen zijn koudbloedig en zijn dus afhankelijk van de omgevingstemperatuur. Om zich op te warmen kruipt hij op een steen om te zonnen, wanneer de temperatuur te hoog is, schuilt hij in een hol. In de natuur leeft deze hagedis in kurkdroge streken waar het overdag extreem warm is en ’s nachts zwaar afkoelt. Om zich daar tegen te wapenen, kent hij verschillende technieken om op te warmen of af te koelen.
Door zijn plompe, gedrongen bouw kan z’n lichaam de warmte beter vasthouden. Daardoor kan hij bij lagere temperaturen toch nog actief blijven. Het regelen van de lichaamstemperatuur. Reptielen zijn koudbloedig en zijn dus afhankelijk van de omgevingstemperatuur. Om zich op te warmen zonnen ze. Wanneer de temperatuur te hoog wordt, zullen ze schuilen in holen. - Warmteminnend: dieren die houden van een hoge temperaturen.
- Weideplankton: weideplankton zijn insecten, die in de zomer verzameld kunnen worden door met een schepnet door hoog gras te slaan. De beestjes kunnen dan uit het net worden verzameld en worden in een bakje in de koelkast bewaard. Eerst worden de wespen, bijen en libellen eruit gehaald en natuurlijk de pluizen, bladeren en zaden ook. Waar insecticide gespoten wordt, is de weideplankton niet aan te raden. Dit geldt ook voor de berm van autosnelwegen. Insecten welke op deze manier gevangen worden, hoeven ook niet bepoederd te worden.
- Zoönose: infecties die door dieren op mensen kunnen worden overgedragen.